Heeft een historische Jezus Ooit bestaan. Een vertaald artikel van de hand van Jim Walker
Wie in Christus geloofd, vraagt zich nooit af of Jezus werkelijk bestaan heeft. Men gaat uit van de bijbel en neemt aan dat alle geschriften Rond Jezus, en met name de vier evangeliën, een waarheidsgetrouwe bron zijn. Zo is het tenslotte geleerd in de opvoeding en de kerkelijke vorming die men heeft ondervonden. Maar, zou twijfelen aan de geschiedkundige waarde van het nieuwe testament, geen nieuwe inzichten kunnen opleveren rond het werkelijke bestaan van Jezus Christus. Hierna volgt een vertaald artikel van Jim Walker, aan atheist. Hoe je ook denkt over het bestaan van Jezus Christus, het artikel is voor ongelovige en gelovige interessant, omdat het een ander beeld werpt op de eerste eeuw, waarin het leven van Jezus zich moet hebben afgespeeld.
Alle claims voor het bestaan van Jezus berusten op horen zeggen
Niemand heeft ook maar het geringste fysieke bewijs gevonden ter ondersteuning van een historische Jezus; geen gebruiksvoorwerpen, geen woning, geen timmerwerkstukken of zelf geschreven manuscripten. Alle beweringen over Jezus komen uit de geschriften van andere mensen. Geen enkel Romeins document uit die tijd toont aan dat een Pontius Pilatus een man genaamd Jezus liet executeren. Doorslaggevend voor historici is dat er geen enkel eigentijds document bestaat dat Jezus zelfs maar noemt. Uit alle documenten over Jezus blijkt dat hun auteurs deze schreven ver na het leven van deze veronderstelde Jezus, op gezag van onbekende auteurs, mensen die Jezus ook nooit ontmoet hadden, of van fraudulente, mythische of allegorische geschriften. Hoewel men kan stellen dat veel van deze geschriften op bedrog berusten, dan wel dat er op een latere datum door anderen teksten zijn ingevoegd (interpolatie), zullen we van deze informatie en data toch gebruik maken om aan te tonen dat zelfs als deze bronnen niet op interpolatie zouden berusten, ze toch niet als betrouwbaar bewijs voor een historische Jezus kunnen dienen, eenvoudigweg omdat ze berusten op informatie uit horen zeggen.
Horen zeggen, of geruchten, houdt in dat de informatie van andere mensen komt, niet uit eigen kennis van de getuige. Rechtbanken accepteren normaal gesproken geen getuigenissen die op horen zeggen berusten, evenmin als de moderne wetenschap dit doet. Horen zeggen levert geen bewijs, en dient daarom te worden afgewezen.
Indien u dit niet zou kunnen begrijpen, stelt u zich dan eens voor dat u aangeklaagd zou worden voor een misdrijf dat u niet heeft begaan. U hebt er het volste vertrouwen in dat niemand uw schuld zal kunnen bewijzen, omdat u weet dat er geen enkel bewijs bestaat voor de aanklacht tegen u. Verbeeldt u zich nu dat u terecht staat voor een rechtbank die bewijs op basis van horen zeggen accepteert. Wanneer de aanklager zijn zaak presenteert, beweert iedere getuige dat u de misdaad heeft begaan, niet omdat ze hier zelf getuige van waren, maar omdat anderen dat gezegd zouden hebben. Uiteraard verschijnt geen van die anderen om te getuigen, niemand kan ze zelfs vinden.
Horen zeggen kan niet als bewijs dienen omdat we niet kunnen weten of de geciteerde persoon liegt, of zijn informatie baseert op onterecht geloof of vooroordeel. Uit de geschiedenis over heksenbeproevingen en volksgerichten leren we dat informatie uit horen zeggen eerlijk noch betrouwbaar is. We weten dat mythologie kan ontstaan uit ieder soort onbetrouwbare informatie. We leven in een wereld waarin mensen geloven in demonen, UFO s, geesten of monsters, en talloze fantasieën als feit worden aangenomen op basis van geloof en horen zeggen.
Het is om deze redenen dat horen zeggen niet als bewijs kan dienen, en om dezelfde reden moeten we de hierop gebaseerde claims voor een historische Jezus of ieder ander historisch persoon afwijzen.
Tegenwoordig kunnen auteurs over de Oudheid natuurlijk alleen nog over een onderwerp schrijven vanuit indirecte waarneming, omdat dit onderwerp in een ver verleden ligt. Maar hedendaagse historici kunnen bronnen citeren die direct op hun onderwerp betrekking hebben, en op ooggetuigen of voorwerpen. Een historicus die nu bijvoorbeeld over het leven van George Washington schrijft, kan natuurlijk niet zelf als ooggetuige dienen, maar hij kan citeren uit documenten die persoonlijke getuigenissen van die persoon bevatten, of uit die van ooggetuigen. Geen van de historici die over Jezus schrijven geven betrouwbare documenten van ooggetuigen aan, dus hebben we slechts te maken met informatie uit horen zeggen.
De Bijbelse Evangeliën
De meest gezaghebbende verslagen over een historische Jezus komen uit de vier canonieke Evangeliën van de bijbel. Opgemerkt dient te worden dat deze evangeliën niet in de bijbel opgenomen werden als origineel document en op gezag van de auteurs zelf, maar hun plaats daarin danken aan de invloed van de vroege kerkvaders, voornamelijk die van de meest invloedrijke van hen allen: Iraneüs van Lyon, die in het midden van de tweede eeuw leefde. In die tijd bestonden er vele ketterse evangeliën, maar Iraneüs wilde daar om mystieke redenen slechts enkele van in aanmerking nemen. Hij claimde er slechts vier; volgens Romer: als de vier zones van de wereld, de vier winden, de vier delen van een nalatenschap, en de vier vormen van de eerste levende schepselen, de leeuw van Markus, het kalf van Lukas, de man van Mattheüs, de adelaar van Johannes.
Deze vier Evangeliën werden toen kerkelijk canon voor het orthodoxe geloof. De meeste andere veronderstelde evangelische geschriften werden verbrand, vernietigd of raakten op andere wijze verloren. [Romer]
Elaine Pagels schrijft: 'Hoewel de Evangeliën van het Nieuwe Testament, zoals die welke bij Nag Hamadi ontdekt werden, toegeschreven worden aan de volgelingen van Jezus, weet niemand wie, en welke, ze werkelijk heeft geschreven.' [Pagels]
En niet alleen weten we niet wie ze geschreven hebben, ook moeten we in aanmerking nemen dat geen van die onbekende auteurs hun evangelie geschreven heeft tijdens het beweerde leven van Jezus, en dat geen van deze auteurs beweert Jezus ontmoet te hebben tijdens diens aardse leven. Voeg daaraan toe dat geen van deze originele evangelie geschriften nog bestaat, zodat we alleen nog maar met kopieën van kopieën te maken hebben.
Er bestaat overeenstemming onder de meeste bijbelse historici over de datering van het vroegste evangelie, dat van Markus, als zijnde van ergens na het jaar 70, en het laatste evangelie van Johannes als van na het jaar 90. [Pagels, 1995; Helms]. Hieruit blijkt dat het pas veertig jaar na de beweerde kruisiging van Jezus is, dat hij in enig evangelie genoemd wordt! Elaine Pagels schrijft dat het eerste christelijke evangelie waarschijnlijk geschreven werd gedurende het laatste jaar van de oorlog, of in het jaar dat deze eindigde. Waar het geschreven werd en door wie, weten we niet; het werk is anoniem, hoewel het traditioneel toegeschreven wordt aan Markus. [Pagels, 1995]
De traditionele kerk heeft ons de auteurs voorgesteld als de apostelen Markus, Lukas, Mattheüs en Johannes, maar geleerden weten uit kritisch tekstonderzoek dat er eenvoudig geen bewijs voor bestaat dat de evangelie-auteurs de discipelen waren zoals die in de evangelie verhalen beschreven worden. Maar zelfs nu nog horen we priesters en voorgangers deze auteurs beschrijven als de werkelijke discipelen van Christus. Veel bijbels gaan nog steeds door met het benoemen van deze verhalen als: Het Evangelie volgens Sint Mattheüs, St. Markus, St. Lukas, St. Johannes. Geen enkele apostel zou zijn eigen heiligheid aankondigen voordat de kerk heiligverklaringen invoerde. Maar men hoeft zich niet tot geleerden te wenden om gebrek aan bewijs voor de auteurs aan te tonen. Als een experiment, probeert u zich de evangeliën voor te stellen zonder hun titels. Probeer nu eens van de tekst uit te vinden wie ze geschreven heeft; probeer hun namen te vinden.
Zelfs als deze teksten het idee zouden ondersteunen dat de apostelen ze schreven, neem dan in aanmerking dat de gemiddelde levensduur in de eerste eeuw ongeveer 30 jaar bedroeg, en dat maar weinig mensen de zeventig haalden. Als de apostelen ongeveer in hetzelfde jaar als Jezus geboren werden, en hun evangeliën pas in hun latere jaren schreven, dan zou Markus toen minstens zeventig jaar oud zijn geweest, en Johannes over de 90.
Het evangelie van Markus vormt het eerste geschreven bijbelse evangelie. En hoewel dat van Markus bedrieglijk veel lijkt op het Mattheüs evangelie, schreef de onbekende auteur van Markus zijn evangelie ten minste een generatie voor Mattheüs. Uit de tekst kunnen we afleiden dat de auteur van Markus Jezus nooit gehoord heeft, noch gediend heeft als zijn persoonlijke volgeling. Wie dit evangelie ook geschreven mag hebben, hij accepteerde de mythologie over Jezus onvoorwaardelijk en schreef een slordige en ongrammaticale weergave van een populair verhaal uit die dagen. Zorgvuldige bestudering van de Synoptische (Beknopte) Evangeliën (Mattheüs, Markus en Lukas) toont aan dat Markus diende als gemeenschappelijk element tussen Mattheüs en Lukas en de belangrijkste bron voor beiden was. Van de 666 verzen van Markus verschijnen er ongeveer 600 in Mattheüs en ongeveer 300 in Lukas. Volgens Randel Helms staat de auteur van Markus minstens drie generaties verwijderd van Jezus, en nog waarschijnlijker vier generaties. [Helms]
De auteur van Mattheüs heeft klaarblijkelijk zijn informatie uit het evangelie van Markus gekregen, en voor eigen gebruik benut. Hij goot zijn verhaal in een vorm die meer overeenkwam met de Joodse traditie en heilige boeken. Hij verbeterde de grammatica van het evangelie van Markus, corrigeerde wat hij theologisch belangrijk achtte, en verhoogde de wonderen en magie.
De auteur van Lukas geeft zelf toe een vertolker van eerder materiaal te zijn, en niet een ooggetuige.
'Nadat reeds velen zich tot taak hebben gesteld om een verslag te schrijven over de gebeurtenissen die zich in ons midden hebben voltrokken, en die ons zijn overgeleverd door degenen die vanaf het begin ooggetuigen zijn geweest en dienaren van het Woord zijn geworden, leek het ook mij goed om alles van de aanvang af nauwkeurig na te gaan en deze gebeurtenissen in ordelijke vorm voor u, hooggeachte Theophilus, op schrift te stellen, om u te overtuigen van de betrouwbaarheid van de zaken waarin u onderricht bent.' (Lukas 1: 1-4)
De meeste deskundigen denken dat de auteur van Lukas als niet-jood leefde, of tenminste als een gehelleniseerde Jood en zelfs mogelijk een vrouw was. Hij (of zij) schreef in een tijd van spanning in het Romeinse keizerrijk, met wijd verspreide vervolging. Veel moderne geleerden denken dat de evangeliën van Mattheüs en Lukas afgeleid werden van het evangelie van Markus, en van een hypothetische bron genaamd Q (van het Duitse Quelle = bron). [Helms; Wilson]. Echter, aangezien we geen manuscript afkomstig van Q hebben, kan niemand de auteur daarvan bepalen, of waar en hoe hij zijn informatie kreeg, of de datum waarop het geschreven werd. Opnieuw worden we geconfronteerd met onbetrouwbare methodologie en obscure bronnen.
Johannes, het laatst verschenen bijbelse evangelie, presenteert ons met lange theologische verhandelingen van Jezus, maar kan onmogelijk tot ons gekomen zijn als de letterlijke woorden van de historische Jezus. Het evangelie van Johannes komt niet overeen met de gebeurtenissen zoals die beschreven worden in Markus, Mattheüs en Lukas. Bovendien schreef de auteur in het Grieks van het einde van de eerste eeuw (en mogelijk veel later), en volgens bisschop Shelby Spong bevat het boek een zeer in het oog springende referentie naar de dood van Johannes Zebedeüs (Johannes 21:23). [Spong]
We moeten daarom inzien dat de verhalen op zichzelf niet als ooggetuige verslagen kunnen dienen, omdat ze het geestesproduct zijn van onbekende auteurs, en niet van de beschreven personen zelf. De Evangeliën zijn beschrijvende verhalen, vrijwel geheel in de derde persoonsvorm geschreven. Mensen die zichzelf als ooggetuige willen beschrijven, zullen zichzelf in de eerste persoonsvorm weergeven, niet in de derde persoon. Bovendien, veel van de aan Jezus toegeschreven passages kunnen niets anders zijn dan uitvindingen van de auteurs. Van veel van de uitspraken van Jezus bijvoorbeeld, wordt beweerd dat hij deze deed terwijl hij alleen was. Als dat zo was, wie had hem dan gehoord? Hier wordt nog meer nadruk opgelegd als de evangelisten beschrijven wat Jezus dacht. Aan wie heeft Jezus zijn gedachten toevertrouwd? Het is duidelijk dat in de evangeliën dezelfde techniek wordt toegepast als in de werken van schrijvers van fictie. In ieder geval kunnen de evangeliën alleen dienen, op zijn best, als getuigenis van horen zeggen, of op zijn slechts, als fictieve, mythologische, of vervalste verhalen.
Verdere Nieuwtestamentische geschriften
Zelfs in de Oudheid werd al door Origen en Eusebius twijfels geuit over de authenticiteit van andere boeken in het Nieuwe Testament, zoals Hebreeën, Jacobus, Johannes 2 & 3, Petrus 2, Judas en Openbaringen. Maarten Luther verwierp de brief van Jacobus en noemde deze waardeloos en een epistel van stro en verder trok hij Judas, Hebreeën en de Apocalyps in Openbaringen ook in twijfel. Hoe dan ook, alle geschriften in het Nieuwe Testament ontstonden ver na de dood van de beweerde Jezus, en werden door onbekende auteurs geschreven (met een mogelijke uitzondering van Paulus, hoewel ook hier nog steeds geschreven ver na de beweerde dood).
Eusebius
Brieven van Paulus: De bijbelse brieven van Paulus (epistels) zijn de oudste overgeleverde christelijke teksten, waarschijnlijk geschreven omstreeks het jaar 60. De meeste geleerden twijfelen er niet aan dat Paulus sommige daarvan zelf geschreven heeft. In geen enkel geval echter, in al de geschriften van Paulus, ontmoet hij ooit of ziet hij een aardse Jezus, noch maakt hij enige referentie naar het leven van Jezus op aarde. Alle verwijzingen naar een Jezus moeten daarom van andere gelovigen zijn gekomen, of uit zijn verbeelding. Horen zeggen, dus.
Brief van Jacobus: Hoewel het epistel ene Jacobus aanduidt als de briefschrijver, weten we niet welke Jacobus dit geweest is. Velen beweren dat het de discipel Jacobus is uit de evangeliën is, maar er worden verscheidene Jacobussen genoemd in de evangeliën. Ook bestaat de mogelijkheid dat deze brief komt van een van de talloze Jacobussen buiten de evangeliën. Jacobus was een veelgebruikte naam in de eerste eeuwen, en we weten eenvoudig niet naar wie deze naam Jacobus wijst. Maar meer ter zake is het feit dat in het Epistel van Jacobus Jezus slechts eenmaal genoemd wordt als een introductie tot zijn geloof. Nergens verwijst het epistel naar een historische Jezus, en dit alleen al elimineert het als historisch verslag.
Brieven van Johannes: De epistels van Johannes, het Evangelie van Johannes en Openbaring blijken zo verschillend van stijl en inhoud te zijn dat ze nauwelijks van dezelfde auteur kunnen komen. Sommigen suggereren dat deze geschriften van Johannes het werk moeten zijn van een groep geleerden in Klein-Azie, die de volgelingen van ene Johannes waren, of dat ze het werk zijn van kerkvaders die tot doel hadden de belangen van de kerk te bevorderen. Of ze kunnen gewoon het werk zijn van mensen die ook Johannes heetten, een zeer gangbare naam. Niemand weet het. Ook is het opmerkelijk dat nergens in de tekst van de drie epistels van Johannes een Johannes genoemd wordt. En in ieder geval noemen de epistels van Johannes nergens een aardse Jezus. Dus niet alleen weten we niet wie deze epistels geschreven heeft, ze verhalen ook weer van horen zeggen.
Brieven van Petrus: Veel geleerden trekken het auteurschap van Petrus voor deze epistels in twijfel. In het eerste epistel wordt in 5:12 gezegd dat dit met behulp van Silvanus geschreven werd. De meeste geleerden beschouwen het tweede epistel als onbetrouwbaar of als een regelrechte vervalsing (voor enige voorbeelden, zie de inleiding tot 2 Petrus in de volledige editie van The New Jerusalem Bible, 1985). Samenvattend kunnen we zeggen dat niemand een manier heeft om te bepalen of de brieven van Petrus bedrog zijn, of dat ze van een onbekende auteur zijn die ook Petrus heette (ook weer een gebruikelijke naam), of van iemand die de belangen van de kerk wilde bevorderen.
In de overige boeken en brieven in de bijbel komen we geen vergezochte beweringen of ooggetuige-verklaringen voor een historische Jezus meer tegen, zodat ze voor dit betoog verder buiten beschouwing kunnen blijven.
Voor wat de originele Nieuwe Testament documenten betreft, deze bestaan niet meer. Geen enkel boek van het Nieuwe Testament is in de originele versie van zijn auteur overgeleverd. Wat we dus hebben komt van kopieën, en kopieën van kopieën van dubieuze originelen (en als de verhalen apart ontstonden, zoals waarschijnlijk lijkt, heeft er misschien zelfs nooit een origineel van bestaan). De vroegste kopieën die we hebben zijn van meer dan een eeuw later dan de originele handschriften, en deze bestaan uit fragmenten op papyrus. [Pritchard; Graham] Volgens Hugh Schonfield: 'Het moet onmogelijk zijn enig manuscript van het Nieuwe Testament te vinden ouder dan van het einde van de derde eeuw, en wat we werkelijk hebben zijn kopieen uit de vierde en vijfde eeuw.' [Schonfield]
Liegen voor de Kerk
Het bewerken en samenstellen van de bijbel werd uitgevoerd door leden van de vroege christelijke Kerk. Aangezien de kerkvaders de teksten in hun bezit hadden en bepaalden wat in de bijbel zou komen te staan, bestond er meer dan genoeg gelegenheid en motief om teksten te veranderen of aan te passen, en om teksten te creëren die de positie van de kerk konden schragen of het aanzien van de leden te verbeteren.
Neem bij voorbeeld Eusebius, kerkhistoricus en bisschop. Hij had grote invloed in de vroege Kerk, en hij beval het gebruik van fraude en misleiding openlijk aan, om de belangen van de Kerk te dienen [Remsberg]. Het eerste voorbeeld van een vermelding van Jezus door Josephus kwam van Eusebius (geen van de overige vroegere kerkvaders vermelden dat Josephus Jezus noemde). Het is niet verwonderlijk dat veel geleerden denken dat Eusebius de geschriften van Josephus interpoleerde. In zijn Ecclesiastische Historie schrijft hij: 'In deze historie zullen we voornamelijk alleen die gebeurtenissen introduceren die in de eerste plaats nuttig zijn voor onszelf, en later voor het nageslacht.' (Deel 8, hoofdstuk 2). In zijn Praeparatio Evangelica neemt hij een hoofdstuk op met de titel: 'Hoe het gerechtigd en opportuun kan zijn om leugens te gebruiken als medicijn, en als baat voor diegenen die bedrogen willen worden.' (boek 12, hoofdstuk 32).
De Kerk had vroeger nog zoveel macht, dat het in twijfel trekken van de beweringen van de Kerk zelfs de dood tot gevolg kon hebben. Onverschillig wat de Kerk ook beweerde, moest het volk dit aannemen als waarheid. St. Ignatius van Loyola van de zestiende eeuw schreef zelfs: 'We moeten altijd bereid zijn te geloven dat wat voor ons wit schijnt te zijn, in werkelijkheid zwart is, als de kerkelijke hiërarchie aldus besluit.'
De orthodoxe Kerk bestreed ook concurrerende christelijke culten. Iraneüs, die de keuze van de vier Evangeliën bepaalde, schreef zijn schandelijke boek: Tegen de Ketterijen. Volgens Romer: 'Het grote boek van Iraneüs werd niet alleen de maatlat van de belangrijkste ketterijen en hun weerleggingen, en de grondslag voor de latere Inquisities, maar door eenvoudigweg te zeggen wat het christendom niet was werd het ook, in een curieus omgekeerde manier, de definitie van het orthodoxe geloof.' [Romer]
In een poging om de bijbel te redden heeft de gerespecteerde revisionist en wetenschapper Bruce Metzger uitgebreid geschreven over de problemen met het Nieuwe Testament. In zijn boek: The Text of the New Testament, Its Transmission, Corruption and Restoration, somt Metzger op: 'Fouten ontstaan door slecht zien; fouten ontstaan door slecht horen; fouten van de geest; fouten van beoordeling; verklaring van historische en geografische problemen; en wijzigingen wegens aanpassing aan doctrine.' [Metzger]
Met de bekende onverzoenlijkheid van de Kerk en het bekennen van leugens om bestwil, het verbranden van ketterse teksten, en de bijbelse fouten en wijzigingen, hoe kan een oprechte wetenschapper dan nog enig boek van het Nieuwe Testament als absolute waarheid accepteren? En veel minder nog kunnen buiten de bijbel voorkomende teksten, die de onverdraagzaamheid en vooringenomenheid van de Kerk steunen, als betrouwbaar bewijs worden erkend.
Gnostische evangeliën
In 1945 deed een Arabier in Egypte de archeologische ontdekking van verscheidene antieke papyrus rollen. Deze worden sindsdien de Nag Hamadi teksten genoemd. Ze bestaan uit 52 ketterse boeken in Koptisch schrift, waaronder evangeliën van Thomas, Philip, Jacobus, Johannes en vele anderen. Archeologen hebben ze gedateerd op ongeveer de jaren 350- 400. Ze zijn kopieën van eerdere kopieën. Geen van de originele teksten zijn bekend en er bestaat verschil van mening onder wetenschappers over een mogelijke datering van de originelen.
Sommigen zijn van mening dat de datering nauwelijks later kan zijn dan de jaren 120-150. Anderen houden het op dichter bij 140. [Pagels, 1979]
Aangezien de auteurs deze teksten dus ver na het beweerde leven van Jezus schreven, kunnen ze evenmin als historisch bewijs voor het leven van Jezus dienen als de canonieke evangelien. Wederom hebben we te maken met informatie uit horen zeggen, ditmaal uit ketterse bronnen.
Niet-christelijke bronnen
Praktisch alle andere beweringen over het leven van Jezus stemmen van niet-christelijke bronnen. Maar ook hier weer komen al die verslagen van de hand van auteurs die leefden na het beweerde leven van Jezus. Aangezien ze geen tijdgenoten waren van de hypothetische Jezus, kan geen van deze rapporten dus als ooggetuigenverslag dienen.
Josephus Flavius, de Joodse historicus, was de eerste niet-christen die Jezus noemde. De meeste geleerden zijn echter van mening dat de korte vermelding van Jezus door Josephus (in Antiquiteiten) een invoeging is die door een latere kerkvader (waarschijnlijk Eusebius) is bedreven. In ieder geval staat vast dat Josephus in het jaar 37 geboren is, dus na de beweerde kruisiging, en dat hij Antiquiteiten schreef in het jaar 93, nadat andere onbekende auteurs hun evangeliën al geschreven hadden. Daarom, zelfs al zou hij die vermelding zelf geschreven hebben, kon hij zijn informatie alleen van horen zeggen gekregen hebben.
Plinius de Jongere, een Romeinse ambtenaar, geboren in 62, schreef ver na het leven van de veronderstelde Jezus. Zijn brief over de christenen toont alleen aan dat hij zijn informatie kreeg van christelijke gelovigen zelf. Niettemin plaatst zijn geboortedatum hem buiten bereik voor een ooggetuigenverslag.
Tacitus, de Romeinse historicus, werd geboren in het jaar 64, wederom ver na het leven van de beweerde Jezus. Hij geeft een korte vermelding van een Christus in zijn Annalen (Boek XV, sec. 44) die hij ongeveer in het jaar 109 schreef. Hij geeft geen bron aan voor zijn materiaal. Hoewel er veel dispuut bestaat over de authenticiteit van de vermelding van Jezus door Tacitus, volstaat het simpele feit dat zijn geboorte plaatsvond na het veronderstelde leven van Jezus. De Annalen, die geschreven werden ten tijde van de formatie van het christendom, geven ons dus opnieuw informatie uit horen zeggen.
Suetonius, een andere Romeinse historicus, geboren in het jaar 69, noemt een Chrestus in zijn geschriften, een gangbare naam in die tijd. Apologeten nemen aan dat Chrestus de betekenis heeft van: Christus. Maar zelfs als Suetonius Christus bedoeld had, zegt dat nog steeds niets over een aardse Jezus. Net als alle anderen, vond de geboorte van Suetonius plaats na het leven van de beweerde Jezus. Alweer, horen zeggen.
Talmud: Het is verbazingwekkend dat sommige christenen zelfs korte delen uit de Talmud (een verzameling van Joodse burgerlijke en religieuze wetten, inclusief commentaar op de Thora) als bewijs willen gebruiken voor het bestaan van Jezus. Ze beweren dat met Yeshu (een veel voorkomende naam in joodse literatuur) in de Talmud, Jezus bedoeld wordt. Met deze Jezus echter, wordt volgens Gerald Massey, een discipel van Jehoshua Ben-Perachia aangeduid, die minstens een eeuw voor de veronderstelde christelijke Jezus leefde. [Massey]
Maar onverschillig hoe men dit ook wil verklaren, de Palestijnse Talmud ontstond tussen de derde en de vijfde eeuw, en de Babylonische Talmud tussen de derde en de zesde eeuw, dus minstens twee eeuwen na de veronderstelde kruisiging! Op zijn best kan deze tekst alleen dienen als controversiële christelijke en heidense legende; ze kan met geen mogelijkheid dienen als gezaghebbend bewijs voor het bestaan van een historische Jezus.
Christenen noemen de bovengenoemde auteurs als de meest gezaghebbende bronnen van bewijs voor het bestaan van Jezus. In aanmerking nemende dat geen van hen leefde gedurende de beweerde levensloop van Jezus, plaatst dit wel erg grote vraagtekens bij de betrouwbaarheid van de resultaten van christelijk historisch onderzoek. Alle overige bronnen (christelijke en niet-christelijke) zijn ook van ver na het beweerde leven van Jezus. Om er nog enkele te noemen: Mara Bar-Serapion (ca. 73), Ignatius (50 - 98?), Polycarpus (69 -155), Clemens I (? - ca.160), Justinus de Martelaar (100 -165), Lucianus (ca.125 -180), Tertullianus (160 - ?), Clemens van Alexandrie (? - 215), Origen (185 -232), Hippolytus (? - 236), en Cyprianus (? - 254). Geen van hen kan een ooggetuigenverslag leveren, allen verkondigen ze informatie uit horen zeggen.
Zoals we zien brengen christelijke apologeten zichzelf in verlegenheid doordat zij, hetzij onwetend dan wel opzettelijk misleidend, de grondregels van historisch onderzoek overtreden, door geschriften die na de gebeurtenis zijn ontstaan te gebruiken als bewijs voor de gebeurtenis zelf. Want geen van die schrijvers noemt een bron, of staaft zijn bevindingen met bewijsmateriaal over Jezus. Hoewel we talloze redenen kunnen geven waarom de christelijke en de niet-christelijke bronnen vals blijken te zijn, kunnen we de discussie eenvoudig beslechten door naar de data van de documenten en de geboortedata van de auteurs te kijken. Het maakt niets uit wat deze mensen over Jezus schreven, iedere auteur die schrijft ver na de gebeurtenis en geen controleerbare bronnen voor zijn materiaal overlegt, kan alleen een voorbeeld van horen zeggen leveren. Alle latere geschriften over Jezus zullen eenvoudig zijn ontstaan uit geloof en uit verhalen van christelijke gelovigen.
Fraude en fictie
Omdat de religieuze geest steunt op geloof en vertrouwen, zal een gelovige persoon sterk afhankelijk zijn van alle informatie die dat geloof ondersteunt, met inbegrip van frauduleuze verhalen, geruchten, onbetrouwbare gegevens en fictie. Hij of zij zal er geen behoefte aan voelen die bronnen te controleren, of de betrouwbaarheid van die informatie te onderzoeken. Hoewel er honderden frauduleuze claims bestaan over artefacten van Jezus, zullen we er hier slechts drie voorbeelden van geven, voorbeelden waarover de verhalen een leven op zichzelf zijn gaan leiden en die zich door de religieuze gemeenschap verspreid hebben, vooral in discussiefora op Internet.
De lijkwade van Turijn
Veel gelovigen geloven nog steeds dat de lijkwade de werkelijke grafwikkel van Jezus is, en dat het beeld op dit doek een werkelijke fotografische afbeelding van het gekruisigde lichaam weergeeft.
De Lijkwade van Turijn
De eerste vermelding van de lijkwade komt voor in een verhandeling (geschreven of gedicteerd) door Geoffroi de Charny in 1365, die beweert in bezit van het doek te zijn geweest. (zie: Het boek van ridderlijkheid door Geoffroi de Charny). Later, in de zestiende eeuw, kwam het plotseling te voorschijn in een kathedraal in Turijn, Italië. Het is opmerkelijk dat er destijds duizenden zogenaamde Jezus relikwieën te voorschijn kwamen in kathedralen door geheel Europa, inclusief hout van het kruis, kelken, bloed van Jezus, etc. Deze artefacten werden erg populair en vormden zo een winstgevend commercieel middel om de schatkist van de kerken te vullen.
Het is bedroevend dat zo veel mensen in goed vertrouwen geloven dat er ook werkelijk wetenschappelijk bewijs bestaat dat hun geloof in de authenticiteit van de lijkwade kan bevestigen. Als we zien hoe de apologeten woorden als wetenschap, feit, en authentiek gebruiken, en zelfs pseudo-wetenschappers aanhalen (zonder het voorvoegsel pseudo- te noemen) om hun conclusies te rechtvaardigen, is het niet verwonderlijk dat gelovigen hun informatie niet in twijfel trekken, noch hun motieven. Er zijn zelfs verscheidene tv-specials verschenen die ten doel hadden de authenticiteit van de lijkwade te bevestigen. De wetenschap maakt echter geen gebruik van tv-specials met commerciële belangen, die er geen been in zien het publiek te misleiden.
Experts uit de gehele wereld beschouwen de ruim vier meter lange linnen doek, die in de kathedraal van Turijn bewaard is gebleven sinds 1578, als een vervalsing, als resultaat van koolstofdaterings-onderzoek dat in 1988 werd uitgevoerd. Drie verschillende onafhankelijke onderzoekslaboratoria die gespecialiseerd zijn in radiocarbon datering in Zurich, Oxford en de universiteit van Arizona leverden een datumbereik op van 1260-1390 (overeenkomend met de tijdsperiode van het door Charny beweerde bezit).
Joe Zias van de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem noemt de lijkwade een onbetwistbare vervalsing. Hij zegt: 'Het is niet alleen een vervalsing, het is ook een slechte vervalsing. De lijkwade geeft zelfs een afbeelding weer van een man die aan de voorkant 5 cm langer was dan op zijn rug, en waarvan de langgerekte handen en armen zouden duiden op de aandoening van gigantisme, als hij werkelijk geleefd zou hebben.'
(Lees ook het verslag van Joe Nickell: Inquest on the Shroud of Turin: Latest Scientific Findings).
Walter C. McCrone en vele anderen (zie: Judgment Day for the Shroud of Turin) ontdekten rode oker op het doek (een kleurstof die in de aarde wordt gevonden en op grote schaal gebruikt werd in middeleeuws Italië), waarmee de afbeelding van het lichaam was aangebracht, en vermiljoen verf, gemaakt van kwiksulfide, die gebruikt was om bloed na te bootsen. De wetenschappelijke onderzoeksresultaten verraden dat we hier te maken hebben met een veertiende-eeuws schilderij, niet een tweeduizend jaar oud doek met de afbeelding van Christus. Het is opmerkelijk dat geen bijbelse wetenschapper of onderzoeker met enig gezag de lijkwade van Turijn noemt als bewijs voor het bestaan van een historische Jezus.
De sarcofaag van Jacobus
Zelfs veel gezaghebbende theologen vielen ten prooi aan dit bedrog. Het tijdschrift Biblical Archaeology Review van november/december 2002 kondigde in een wereld exclusief! artikel aan, over bewijs voor Jezus te beschikken, in steen gegraveerd, en beweerde dat ze de sarcofaag van Jacobus, broer van Jezus, in Jeruzalem gevonden hadden. Het bericht verwekte enorme ophef in het nieuws en verscheen wereldwijd op televisie en in de kranten.
Het is opmerkelijk dat deze vondst beschreven werd als de vroegste historische referentie naar Jezus die tot nu toe gevonden werd.
Aangezien de deskundigen beweerden dat een onbekende persoon de inscriptie rond het jaar 70 in de sarcofaag gegrift moet hebben, zou dit overeenkomen met alles wat in deze scriptie naar voren wordt gebracht, namelijk dat er geen eigentijds bewijs bestaat voor Jezus. Zelfs al zou de inscriptie authentiek zijn, zou dit nog geen bewijs voor het bestaan van een Jezus zijn, eenvoudigweg omdat niemand wist wie deze inscriptie had aangebracht en waarom. Het zou slechts de vroegste indirecte verwijzing naar een beweerde Jezus kunnen zijn en kan zelfs dan nog niet als eigentijds bewijsstuk gelden, omdat het lang na de veronderstelde dood van Jezus werd aangebracht.
De claim voor authenticiteit van de sarcofaag van Jacobus bleek later echter zeer pijnlijk voor de Biblical Archaelogy Review en iedereen die daaraan geloof had gehecht. Slechts een paar maanden later ontdekten archeologen namelijk al dat men hier met een vervalsing te maken had, en nog wel een heel duidelijke vervalsing. Zij vonden de vervalser en hij werd gearresteerd.
Helaas heeft het nieuws over die fraude nooit zoveel ophef in het nieuws veroorzaakt als de opwinding over de vondst destijds, en zodoende geloven nog steeds veel mensen dat dit verhaal waar is.
Brieven van Pontius Pilatus
Dit geval zou hoogst amusant genoemd kunnen worden, ware het niet voor de tragische gevolgen die het geloven in fictie teweeg kan brengen; veel gelovigen (vooral op het Internet) zijn er van overtuigd dat Pontius Pilatus werkelijk brieven schreef aan Seneca in Rome, waarin hij Jezus noemde en over diens gerapporteerde miraculeuze genezingen schreef.
Het gebrek aan onderzoekingsdrift van de religieuze geest latend voor wat het is, zal het voor de kritische lezer interessant zijn te vernemen dat de belangrijkste bron voor de brieven van Pilatus een boek van W.P. Crozier uit 1928 is, getiteld Letters of Pontius Pilate: Written During His Governorship of Judea to His Friend Seneca in Rome. Het boek noemt Crozier als de redacteur, alsof hij een wetenschapper zou zijn die de brieven van Pilatus verzameld heeft en becommentarieert. Wel, uit de titel zouden we mogen afleiden dat Pilatus brieven geschreven heeft, of niet? Het is echter zo dat, onbekend of veronachtzaamd door de onkritische gelovige, dit boek de eerste roman van Crozier was, een fictief verslag van wat de schrijver zich voorstelde dat Pilatus geschreven zou kunnen hebben.
Bij verschijning van de eerste uitgave dacht niemand dat deze roman echte feiten beschreef, en boekbesprekingen uit die dagen beschreven het als een werk van fictie.
Crozier, een krantenredacteur, studeerde aan de Universiteit van Oxford en hield daaraan een interesse voor het Latijn, Grieks en de bijbel over. Hij schreef deze roman alsof het een weergave was van werkelijke brieven van Pilatus. Natuurlijk zal geen enkele wetenschapper dit werk citeren als bewijs omdat er geen brieven bestaan van Pilatus aan Seneca, en Seneca Jezus nooit genoemd heeft in enige van zijn geschriften.
Het geloof in de brieven van Pilatus vertegenwoordigt een van de meer amusante hype-geloven in bewijs voor Jezus, maar het toont ook aan hoe mythen, bedrog en fictie hun plaats kunnen vinden in een religieuze overtuiging. Over een paar eeuwen kan Croziers roman wel eens net zo een betrouwbaar bewijs zijn geworden als de evangeliën.
Maar werd er iets geschreven over Jezus tijdens diens leven?
Het meest veelzeggende van alles is niet wat later over Jezus geschreven werd, maar wat men destijds niet over hem geschreven heeft. Bedenk dat geen enkele historicus, filosoof, schriftgeleerde of volgeling die tijdens het beweerde bestaan van Jezus leefde, hem ooit genoemd heeft.
Als de Evangeliën inderdaad een historisch portret zouden tekenen van het leven van Jezus, dan komt uit deze verhalen een gegeven prominent te voorschijn, en dat is dat Jezus wijd en zijd beroemd was, niet alleen bij een menigte aan volgelingen, maar ook bij de voornaamste priesters, de Romeinse gouverneur Pilatus, en Herodus die beweert gehoord te hebben van de roem van Jezus.
'En grote groepen mensen volgden hem, uit Galilea en Dekapolis, uit Jeruzalem en Judea en uit het gebied aan de overkant van de Jordaan.' In die tijd hoorde ook Herodus, de tetrarch, over Jezus vertellen.' (Mattheüs 14:1)
De evangeliën noemen herhaaldelijk de grote mensenmenigten die Jezus volgde, en de grote gezelschappen die zich verzamelden om hem te horen.
'Maar het nieuws over hem verspreidde zich juist verder, en grote mensenmassa's verzamelden zich om naar hem te luisteren en zich van hun ziekten te laten genezen.' (Lukas 5:15) 'Intussen had er zich een enorme menigte verzameld. De mensen verdrongen elkaar, maar hij richtte zich eerst tot zijn leerlingen: Hoed je voor de zuurdesem, dat wil zeggen de huichelarij van de Farizeeën.' (Lukas 12:1)
En volgens de bijbel trok de aanklacht tegen Jezus in Jeruzalem zo veel aandacht dat al de belangrijkste priesters en schriftgeleerden, inclusief de hogepriester Kajafas hem niet alleen kenden, maar zelfs meehielpen in zijn beweerde kruisiging.
'Toen hij naar de tempel was gegaan en daar onderricht gaf, kwamen de hogepriesters en de oudsten van het volk naar hem toe. Ze vroegen hem: Op grond van welke bevoegdheid doet u die dingen? En wie heeft u die bevoegdheid gegeven?' (Mattheüs 21:23) 'Ondertussen kwamen de hogepriesters en de oudsten van het volk bijeen in het paleis van de hogepriester, Kajafas. Daar beraamden ze het plan om Jezus door middel van een list gevangen te nemen en hem te doden.' (Mattheüs 26:3 - 4) 'Dagelijks gaf hij onderricht in de tempel. De hogepriesters, de schriftgeleerden en de leiders van het volk wilden hem uit de weg ruimen, maar ze wisten niet hoe ze dat moesten doen, want het hele volk hing aan zijn lippen.' (Lukas 19:47-48) 'Pilatus riep de hogepriesters en de leiders en het volk bij zich en zei tegen hen: U hebt die man voor mij gebracht als iemand die het volk van het rechte pad af brengt, maar u weet dat ik hem, toen ik hem in uw bijzijn verhoorde, aan geen van de zaken waarvan u hem beticht schuldig heb bevonden. En Herodes evenmin, hij heeft hem immers naar ons teruggestuurd; hij heeft niets gedaan waarop de doodstraf staat.' (Lukas 23:13-15)
De overgrote meerderheid van het volk hield Jezus niet alleen voor leraar en wondergenezer, maar ook voor profeet. 'En hoewel hij hem wilde doden, deed hij dat niet uit vrees voor het volk, dat hem voor een profeet hield.' (Mattheüs 14:5)
Dus hier hebben we de Evangeliën die ons voorhouden dat Jezus wijd en zijd beroemd was, bekend als profeet en genezer, met grote menigten van mensen die hem kenden, inclusief de voornaamste Joodse hogepriesters en de Romeinse autoriteiten van dat gebied, en niet één persoon legt zijn bestaan vast tijdens zijn leven? Als de armen, de rijken, de regeerders, de hoogste priesters en de schriftgeleerden wisten van Jezus, wie zou dan niet van hem gehoord hebben?
En dan hebben we nog een bijzondere astronomische gebeurtenis die de aandacht getrokken moet hebben van iedereen die geïnteresseerd was in hemelse verschijnselen. 'Rond het middaguur werd het donker in het hele land omdat de zon verduisterde. De duisternis hield drie uur aan. Toen scheurde het voorhangsel van de tempel doormidden.' (Lukas 23:44-45) Toch bestaat er geen enkele vermelding van een drie uur durende eclips door wie dan ook, inclusief astronomen en astrologen, waar ook ter wereld. Noch schrijft enig persoon uit die tijd over de aardschok waarover Mattheüs bericht:
'Op dat moment scheurde in de tempel het voorhangsel van boven tot onder in twee, en de aarde beefde en de rotsen spleten. De graven werden geopend en de lichamen van veel gestorven heiligen werden tot leven gewekt; na Jezus opstanding kwamen ze uit de graven, gingen de heilige stad binnen en maakten zich bekend aan een groot aantal mensen. Toen de centurio en degenen die met hem Jezus bewaakten de aardbeving voelden en merkten wat er gebeurde, werden ze door een hevige angst overvallen en zeiden: Hij was werkelijk Gods Zoon.' (Mattheüs 27:51-54)
Mattheüs 2 beschrijft hoe Herodus en zijn kring in Jeruzalem zich zorgen maakten over de verering van de zuigeling Jezus. Herodus liet toen alle zuigelingen van Bethlehem afslachten. Als een dergelijke grootschalige kindermoord zou hebben plaatsgevonden, waarom schreef niemand daar dan iets over?
Sommige apologeten proberen zich aan dit probleem te ontworstelen door te stellen dat er in die tijd geen capabele historici leefden, of dat er door gebrek aan onderwijs te weinig mensen konden schrijven, of nog armzaliger, dat de schaarste aan papier mensen ervan weerhield over hun Verlosser te schrijven. Maar in feite was het gebied in en rondom Jeruzalem destijds het centrum van onderwijs en administratie voor het Joodse volk. En natuurlijk hielden ook de Romeinse heersers hun administratie bij. Bovendien noemen de evangeliën vaak de schriftgeleerden, niet alleen als volgelingen van Jezus, maar ook in samenwerking met de hogepriesters. En wat historici betreft, die bestonden er destijds genoeg, mensen die de capaciteit en de gelegenheid hadden om niet alleen onbelangrijke nieuwtjes, maar ook belangrijke gebeurtenissen vast te leggen, vooral gebeurtenissen die betrekking zouden hebben op een religieuze sekte die zoveel populaire aandacht trok met een beroemde (of beruchte) Jezus.
Neem bijvoorbeeld de werken van Philo Judaeüs (20 v.C-50). Tijdens zijn leven gold hij als de grootste Joods-Hellenistische filosoof en historicus van die tijd, en bovendien woonde hij in het gebied rond Jeruzalem tijdens het beweerde leven van Jezus. Hij schreef gedetailleerde verslagen over de Joodse gebeurtenissen in dat gebied. Toch vinden we nergens in zijn omvangrijke geschreven volumes, ook maar een vermelding over een Jezus Christus. Noch vinden we enige vermelding van een Jezus in de geschriften van Seneca (4 v.C-65), noch in die van de historicus Plinius de Oudere (23-79).
Als er werkelijk zulk een beroemde Jezus heeft bestaan als de Evangeliën beweren, vindt de lezer het dan niet redelijk te mogen veronderstellen dat er op zijn minst iets over deze figuur het oor van zijn tijdgenoten bereikt moet hebben?
Het is verbazingwekkend dat we niet een Joodse, Griekse of Romeinse schrijver vinden, zelfs niet onder diegenen die in het Midden-Oosten woonden, die hem ooit noemden gedurende zijn veronderstelde levensperiode. Dit lijkt toch wel buitengewoon uitzonderlijk, en u zult maar weinig christelijke apologeten vinden die dit beschamende feit durven te vermelden.
Om de buitengewone afwezigheid van literatuur over Jezus verder te illustreren, stelt u zich eens voor dat u in de negentiende-eeuwse literatuur zou gaan zoeken naar gegevens over ene Abraham Lincoln, maar dat u daar geen enkele vermelding over hem zou aantreffen, niet eerder dan in de twintigste eeuw. Toch willen christelijke apologeten en historici u doen geloven in een feitelijke Jezus, ondanks een overstelpend gebrek aan enig bewijs, en vertrouwen ze daarbij op niets meer dan informatie bij geruchte, geschreven lang na dit veronderstelde leven. Als we het feit in aanmerking nemen dat de meeste christenen geloven dat Jezus als God op aarde leefde, dan geeft de Almachtige wel een armzalig voorbeeld voor een verklaring voor zijn bestaan. Je zou mogen veronderstellen dat een Schepper op zijn minst de vaardigheid zou moeten hebben om solide bewijs te creëren.
Historische geleerden
We hebben talloze problemen met de betrouwbaarheid van antieke historici zoals Josephus, Tacitus, etc. De meeste van hen overlegden geen bewijzen voor hun claims, daar ze maar zelden bibliografische vermeldingen noemden, of ondersteunende claims. Zij beschikten niet over moderne wetenschappelijke technieken, en hadden er geen bezwaar tegen om informatie van horen zeggen als bewijs op te voeren. Tegenwoordig zou niemand een wetenschapper nog serieus nemen, als hij werkte volgens de standaard van de antieke historici. Toch moeten deze anachronistische verslagen van geruchten dienen als het enige bewijs waarop de christelijke wetenschap steunt. Voeg daaraan toe het feit dat veel historici zelf christelijke gelovigen waren, soms zelfs leden van de gevestigde Kerk, en u krijgt een ingebouwde voorkeur voor de steun voor een echte Jezus.
In de moderne wetenschap kunnen zelfs de beste historici en christelijke apologeten alleen die documenten gebruiken die tot hun beschikking staan. En als ze alleen maar over verslagen van geruchten beschikken, worden ze gedwongen die kaarten spelen die de geschiedenis hen heeft toebedeeld. Veel historici voelen zich verplicht om gebruik te maken van interpolaties of gissingen op grond van geruchten, en toch vindt deze zeer dubieuze informatie soms vermelding als feit in een encyclopedie of geschiedenisboek.
In andere woorden, de bijbelse wetenschap wordt tot een lager niveau gedwongen door de beperkingen van de onderzochte bronnen zelf. Dit werd duidelijk geïllustreerd in een interview met een erkende bijbelse wetenschapper, David Noel Freeman, hoofdredacteur van de Anchor Bible Series en vele andere werken. Een interviewer vroeg hem iets over bijbelse interpretatie. Freeman antwoordde: 'We moeten wat lossere standaarden accepteren. In de legale professie, om een aangeklaagde voor een misdaad te veroordelen, vereist men onbetwistbaar bewijs. In civiele procedures is een overwicht aan bewijs voldoende. Wanneer we met de bijbel of andere antieke bronnen te maken krijgen, moeten we daar wat losser mee omgaan; anders kun je daar eigenlijk niets over zeggen.'
David Noel Freeman (in het Bible Review Magazine van december, 1993, blz. 34): 'De logische conclusie ligt voor de hand. Indien men wenst te geloven in een historische Jezus, moet men zijn bestaan accepteren op grond van een zeer vage standaard. Samengevoegd met het feit dat alle claims slechts op geruchten berusten, hebben we hier te maken met een luchtkasteel gebouwd op een fundering van los zand.'
Het opvoeren van bestaande locaties en historische figuren als bewijs
Hoewel in het Nieuwe Testament verscheidene steden, landstreken of koningen en andere personen opgevoerd worden die werkelijk bestonden of leefden ten tijde van het beweerde leven van Jezus, kunnen deze beschrijvingen evenmin voor bewijs van zijn leven dienen als andere werken van fictie die herkenbare plaatsen bevatten, of werkelijke personen noemen.
De Odyssee van Homerus beschrijft bijvoorbeeld de reizen van Odysseus langs de Griekse eilanden. Het epos beschrijft in detail veel historische plaatsen die nu nog bestaan. Maar moeten we daarom Odysseus, de Griekse goden en godinnen, de cyclopen en andere monsters als werkelijkheid aannemen, eenvoudig omdat het verhaal die plaatsen accuraat beschrijft? Natuurlijk niet. Mythen, verdichtsels en verhalen gebruiken bijna altijd bekende landschappen als locaties voor hun verhalen. Niet alleen situeerden de auteurs van de Griekse tragedies hun verhalen in geloofwaardige omlijstingen, maar ze schreven hun bovennatuurlijke karakters ook de wensen, tekortkomingen en mislukkingen van menselijke stervelingen toe.
In de Evangeliën worden steden en locaties in Judea genoemd, en bekende historische figuren, met een Jezus die zich als een menselijk wezen gedraagt (plus nog wat toegevoegde waarde als bovennatuurlijke vervloekingen, wonderen etc.), maar om dezelfde reden zegt dit nog niets over de realiteit van de beschreven figuren. Maar wanneer een verhaal onmogelijke historische locaties gebruikt, of geografische fouten maakt, moet er een alarmsein afgaan in de geest van de lezer; historische integriteit vereist dat we dan het gezag van de claims in twijfel moeten trekken.
'De duivel nam hem opnieuw mee, nu naar een zeer hoge berg. Hij toonde hem alle koninkrijken van de wereld in al hun pracht.' (Mattheüs 4:8)
Aangezien er geen plaats op onze bolvormige aarde bestaat vanwaar alle koninkrijken gezien kunnen worden, weten we dat de bijbel hier in de fout gaat.
'Zij gingen naar Filippus uit Betsaida in Galilea, en vroegen hem of ze Jezus konden ontmoeten.' (Johannes 12:21)
We weten dat Bethsaïda in het Golan district lag, ten oosten van de Jordaan, niet in Galilea aan de westkant van de rivier.
'Johannes doopte toen ook, in Enon, dicht bij Salim, een waterrijk gebied. Daar kwamen de mensen naartoe om zich te laten dopen.' (Johannes 3:23)
Experts zijn het er over eens dat er geen plaats Enon dicht bij Salim bestaan heeft.
Verder heeft ook niemand maar het geringste bewijs voor het bestaan van een stad genaamd Nazareth ten tijde van de beweerde Jezus. [Leedom; Gauvin]. Nazareth komt in het Oude Testament niet voor, noch verschijnt het in de geschriften van Josephus, hoewel deze zelfs een gedetailleerde lijst weergeeft van de steden in Gallilea. Vreemd genoeg noemt ook geen van de schrijvers van de epistels in het Nieuwe Testament ooit Nazareth of Jezus van Nazareth, ofschoon de meeste epistels geschreven werden voor de evangeliën. In feite noemt niemand Nazareth tot aan de Evangeliën toe, waarvan de eerste pas geschreven werd veertig jaar na de hypothetische dood van Jezus. Apologeten proberen dit dilemma weg te moffelen door te beweren dat Nazareth bestond als een klein onbeduidend dorp, gemakkelijk over het hoofd te zien (hoe zouden zij dat dan moeten weten?) en dat het daarom niet in de annalen voor kwam. Maar wanneer de Evangeliën over Nazareth spreken, wordt het altijd stad genoemd, nooit een dorp, en een historicus zou een stad zeker opgemerkt hebben. Als er een stad met de naam Nazareth bestaan zou hebben in de eerste eeuw van onze jaartelling,moeten we daarvoor ten minste een stukje eigentijds bewijs hebben, anders kunnen we niet van een betrouwbaar historisch gegeven spreken.
Er staan veel meer fouten en onbewezen geografische locaties in het Nieuwe Testament. En hoewel we deze niet kunnen aanvoeren als bewijzen tegen een historische Jezus, kunnen we zeker de betrouwbaarheid van de tekst betwijfelen. Als de bijbel zo veel feitelijke fouten van geografie en wetenschap kan maken, en zoveel tegenstrijdigheden bevat, kan bedrog op ieder terrein voorkomen.
Als er een connectie met historische plaatsen en mensen zou bestaan, dan zou daaruit ook een historisch verband tussen Jezus en deze locaties en mensen gevonden moeten worden. Maar juist het tegengestelde blijkt het geval te zijn. De bijbel vertelt ons dat Herodus, regeerder van Joods Palestina onder Rome, mannen uitzond om de baby Jezus op te sporen en doden, maar niets in de historische gegevens steunt zo'n verhaal. Pontius Pilatus wordt verondersteld als rechter te zijn opgetreden in het proces tegen Jezus dat tot diens executie leidde, maar dat proces wordt niet in de Romeinse administratie weergegeven. De evangeliën spreken van een menigte van gelovigen door het gehele land, die verhalen over een leraar, profeet en genezer verspreidden, maar toch beschrijft niemand zo een bekend figuur tijdens het leven van Jezus, of in de tientallen jaren daarna. De afwezigheid van een historische Jezus in de erkende historische literatuur spreekt voor zichzelf.
Een vergelijking tussen Jezus en andere historische figuren
Veel christelijke apologeten proberen zichzelf te ontworstelen aan hun gebrek aan bewijs, door te beweren dat als we niet op de bijbelse uitleg van voorbije gebeurtenissen zouden kunnen vertrouwen, we dan ook niet een historische basis kunnen leggen voor figuren als Socrates, Alexander de Grote, Napoleon, etc. Er bestaat echter een enorm verschil tussen historische figuren en Jezus. We hebben hetzij artefacten, geschriften, dan wel ooggetuige-verklaringen voor historische figuren, terwijl we daarentegen voor Jezus helemaal niets hebben.
Alexander de Grote (356-323 vC.)
Alexander bijvoorbeeld liet een spoor van vernielde en gecreëerde steden na. We hebben gebouwen, bibliotheken en steden, zoals Alexandrië, overgeleverd gekregen in zijn naam. We hebben verdragen, zelfs een brief van Alexander aan het volk van Chios, in steen gegraveerd, waarvan de datum is vastgesteld op 332 v.C. Voor Socrates hebben we de ooggetuige verslagen van Plato, die zijn filosofie en levensloop beschrijven. Napoleon liet artefacten, ooggetuige verslagen en brieven na. We kunnen enige authenticiteit voor het historische bestaan van deze figuren vaststellen, omdat we bewijzen over hen hebben, verkregen tijdens hun leven. Maar ondanks het bezit van eigentijdse bewijzen, zijn historici zeer behoedzaam geworden met verhalen achteraf over historische figuren. Sommige van de verhalen over de veroveringen van Alexander bijvoorbeeld, of over Nero die Rome in brand liet steken, worden altijd betwijfeld omdat ze tegenstrijdigheden bevatten of van auteurs komen die jaren na de beweerde feiten schreven. In de kwalificatie van zijn geschiedenis van Alexander schrijft Pierre Briant: 'Hoewel meer dan twintig van zijn tijdgenoten kronieken over het leven Alexander en zijn veldtochten schreven, zijn geen van deze teksten in de originele vorm aan ons overgeleverd. Veel brieven en toespraken die aan Alexander toegeschreven worden, zijn antieke vervalsingen of reconstructies, die door verbeelding of politieke motieven waren geïnspireerd. Het weinige aan betrouwbare gegevens uit Alexanders eigen tijd waarover we beschikken, wordt voornamelijk gevormd door inscripties in steen in de Griekse steden van Europa en Azië.' [Briant]
Het van A tot Z verzinnen van hele verhalen, dan wel het aankleden en versieren van een snipper van een feitelijke historische gebeurtenis blijkt regelmatig voor te komen in de hele kroniek van de menselijke geest. Robert Price merkt op: 'Alexander de Grote, Caesar Augustus, Cyrus, Koning Arthur en vele anderen werden door dit lot getroffen. Wat historici er van weerhoudt hen af te doen als simpele mythen, zoal Paul Bunyan, is dat er toch een restje overblijft. We hebben toch in ieder geval enige wereldse informatie over hen, misschien maar een heel klein beetje, maar dat vormt dan toch geen deel van enige legende.' [Price, pag. 206-261]
Opmerkelijk is ook dat we van bijna alle belangrijke historische figuren beschrijvingen hebben van hun uiterlijk. Plato beschreef hoe Socrates er uitzag, we hebben borstbeelden van Griekse en Romeinse aristocraten, kunstwerken van Napoleon, etc. We hebben beschrijvingen van gezichtskenmerken, hoogte, gewicht, haarlengte en kleur, leeftijd en zelfs veel portretten van de meeste belangrijke historische figuren. Maar van Jezus hebben we niets. Nergens in de bijbel vinden we een beschrijving van de menselijke vorm van Jezus. Hoe kunnen we vertrouwen op de Evangeliën als het woord van Jezus, als niemand kan beschrijven hoe hij er uitzag? Hoe vreemd dat niemand van de discipelen vastlegde hoe hij er uitzag, maar gelovigen hen wel toeschrijven precies te weten wat hij zei. Dit geeft ons nog een aanwijzing dat de evangelieschrijvers alleen indirect over Jezus gehoord moesten hebben, en uit mythen. Niet eerder dan eeuwen na het leven van de beweerde Jezus kwamen er in christelijke culten afbeeldingen te voorschijn van hoe hij er uitgezien moest hebben, en deze verschilden onderling van een blonde, gladgeschoren, krulharige Apollo-achtige jongeling (in de Romeinse catacomben gevonden) tot een Italiaan met lange baard, zoals hij nu nog wordt afgebeeld. Dit weerspiegelt het patroon van de Griekse mythologische figuren, waarbij de gelovigen hun goden ook vorm gaven volgens hun eigen culturele klimaat.
Historische figuren hebben ons eigentijdse bewijzen nagelaten, maar voor Jezus hebben we niets. Als we een faire vergelijking willen maken van het type informatie dat we over Jezus hebben met dat van een voorbeeld van gelijke historische waarde, kunnen we dat heel goed doen dan door Jezus te vergelijken met de mythische figuur van Hercules.
Als Jezus zou hebben bestaan, waarom Hercules dan niet?
Als men informatie van horen zeggen en uit verhalen door gelovigen accepteert als historisch bewijs voor Jezus, waarom zou men dan niet consequent zijn door ook geloof te hechten aan andere verhalen gebaseerd op horen zeggen en geloof?
Om maar een voorbeeld te noemen, onderzoek eens het bewijs voor Hercules in de Griekse mythologie en u zult zoveel opmerkelijke overeenkomsten vinden met de bewijzen voor de authenticiteit van Jezus, dat het ontkennen van het bestaan van Hercules door apologeten gelijk staat aan het ontkennen en tegenspreken van de methodologie die zij zelf voor het bestaan van Jezus toepassen.
Hercules
Merk op dat de mythe van Hercules op veel gebieden overeenkomt met die van Jezus. Hercules werd geboren als mens door de verbintenis van de god Zeus met de sterfelijke en maagdelijke Alcmene, zijn moeder. Net zo als Herodus Jezus wilde doden, wilde Hera Hercules doden. Net als Jezus, bereisde Hercules de aarde als sterfelijk wezen om de mensen te helpen, en verrichtte hij wonderbaarlijke daden. Net zo als Jezus stierf en weer opstond om naar de hemelen te verrijzen, stierf Hercules en verrees naar de top van de berg Olympus en werd god. Hercules is een voorbeeld van waarschijnlijk de meest populaire held in het oude Griekenland en Rome. Men geloofde dat hij werkelijk geleefd had, vertelde verhalen over hem, vereerde hem en wijdde tempels aan hem.
Op deze wijze komen de zogenaamde bewijzen voor het bestaan van Hercules sterk overeen met die voor Jezus. We hebben oude verslagen van Hesiodus en Plato die Hercules noemen. Net zo als de Evangeliën verhalen vertellen over Jezus, zo hebben we de epische verhalen van Homerus die het leven van Hercules verbeelden. Ook Aesopus vertelt verhalen over Hercules en citeert zijn woorden.
Christenen mogen graag de korte vermelding van Jezus door Josephus in Antiquiteiten citeren, maar hoeveel christenen zouden zich er van bewust zijn dat hij veel vaker naar Hercules verwijst? (zie: Antiquiteiten 1.15; 8.5.3; 10.11.1) En net zoals Tacitus Jezus noemt, noemt hij ook Hercules heel vaak in zijn Annalen. En nog het belangrijkste, net zo min als we artefacten, geschriften of ooggetuigen hebben van Hercules, hebben we die van Jezus. Alle informatie over Hercules en Jezus stemt van verhalen, geloof en horen zeggen. Zouden we dan moeten geloven in een historische Hercules, gewoon omdat historici uit de Oudheid hem noemen en omdat we verhalen en geloof over hem hebben? Natuurlijk niet, en hetzelfde moet voor Jezus gelden als we historie op consequente wijze onderzoeken.
Sommige critici betwijfelen of een historische Jezus zich wel kon ontwikkelen uit een mythe, omdat zij menen dat daar geen precedent voor bestaat. We kennen wel veel voorbeelden van mythen ontstaan uit historie, maar voor wat betreft het omgekeerde? Deze twijfel valt in het niet, in het licht van het meest in het oog springende voorbeeld, de Griekse mythologie, waarvan Griekse en Romeinse schrijvers zoals Diodorus, Cicero, Livy etc. aannamen dat er een historisch bron moet hebben bestaan voor figuren als Hercules, Theseus, Odysseus, Minos, Dionysus etc. Deze schrijvers plaatsten hun mythologische helden in een verzonnen historische tijdschaal. Herodotus bijvoorbeeld, probeerde vast te stellen wanneer Hercules leefde. Robert M. Price schrijft: Deze hele benadering kreeg de benaming Euhemerisme, naar Euhemerus die er mee begonnen was. [Price, p. 250] Ook in de tegenwoordige tijd zien we nog voorbeelden van beginnende gehistoriseerde mythologieen: UFO-aanhangers wier geloof begon als een droom over een invasie van buitenaardse wezens, die later werd uitgedrukt als een feitelijke gebeurtenis (en waarvan sommige aanhangers zich verenigden in religieuze culten); geloof in broodje-aap verhalen die begonnen waren als pure fictie of grap; door politici verspreide propaganda die op fictie berust maar die door hun aanhangers geloofd wordt. Scientology toont een flagrant modern voorbeeld van een door een sciencefiction schrijver begonnen cultus, die zich binnen vijftig jaar ontwikkeld heeft tot een volwassen religie!
Men beschouwt Hercules en de overige Griekse goden als mythen omdat men niet meer gelooft in de Griekse en Romeinse verhalen. Wanneer een civilisatie uitsterft, sterven hun goden ook. Het christendom en zijn kerkelijke autoriteiten echter, oefenen nog steeds een machtige invloed uit op regeringen, instellingen en onderwijs. Voor iedere onderzoeker die onderzoek naar Jezus uitvoert, zelfs voor sceptici, geldt dat zij ten minste hiermee rekening moeten houden, omdat zij anders toekomstige financiële steun op het spel zetten, hun reputatie geschaad kan worden, of hun christelijke vrienden van zich vervreemden. Het christendom is totaal afhankelijk van een historische Jezus, en zal daarom zelfs ook de meest onbetrouwbare bronnen tot het uiterste blijven verdedigen. De gelovige wil in Jezus geloven, en geloof alleen kan intellectuele barrières oprichten, die zelfs tot in het atheïstische en seculiere denken kunnen doordringen. We hebben zoveel christelijke professoren, theologen en historische zogenaamde experts in de wereld die ons voorhouden dat we een historische Jezus moeten accepteren, dat als dit maar vaak genoeg herhaald wordt, zelfs de meest volhardende scepticus wel moet beginnen te twijfelen. Het vaststellen van de geschiedenis moet nooit alleen berusten op wat deze experts aanvoeren, of op hun reputatie als historicus. Als een geleerde een historisch feit beweert, moet zijn aanname primair berusten op bewijs zelf, en niet alleen omdat hij of zij dat zegt. Feiten vereisen geen geloof. En terwijl geloof comfortabel stand kan houden zonder enig bewijs, zijn feiten afhankelijk van bewijs.
Waarom dan toch de mythe van Jezus?
Sommige mensen geloven werkelijk, dat juist omdat er door de eeuwen heen zoveel gesproken en geschreven is over de figuur Jezus, dit moet beteken dat hij dan ook wel geleefd moet hebben. Dit argument houdt geen stand. Het aantal mensen dat iets gelooft of daar over schrijft, of hun academische graad, zegt nog helemaal niets over dat feit. Feiten worden afgeleid van bewijs, niet van horen zeggen, niet van overmoedige geleerden, en zeker niet van getrouwe gelovigen. Onverschillig de positie of het aanzien van een geleerde, gelovige of priester, als die persoon zijn hypothese niet kan steunen met goed bewijs, kan het slechts een hypothese blijven.
Hoewel de mogelijkheid bestaat dat een werkelijke Jezus ooit heeft bestaan, bestaat de mogelijkheid ook dat een mythologie ontstaan is uit eerdere mythologieën. Ofschoon we geen bewijs hebben voor een historische Jezus, hebben we in ieder geval voorbeelden te over uit de mythologieën van het Midden-Oosten en Egypte in de eerste eeuw en eerder, die gelijk schijnen te zijn aan het verhaal over Jezus de Verlosser.
Als u de antieke geschiedenis kent, weet u dat net voor en tijdens de eerste eeuw de Joden geloofden in een profetie volgens de Joodse geschriften, over een ophanden zijnde Messias. Dat geloof beïnvloedde veel van hun volgelingen. We weten dat een krachtig geloof kan leiden tot zelfvervullende profetieën, en in oude tijden was dit zeker waar. Een tekst in de Joodse Bijbel met de belofte van een einde der tijden met een Verlosser die hen naar het beloofde land zou leiden, leefde als een populaire droom onder het volk. En de Romeinse administratie meldt dan ook executies van verscheidene pseudo-Messiassen (maar geen enkel woord over Jezus). Veel mensen geloofden destijds dat er een beslissende oorlog zou komen tegen de Zonen der Duisternis, de Romeinen.
Deze profetie zou heel goed gediend kunnen hebben als ontsteking en vlam voor de toekomstige groei van het christendom. Samen met de heidense mythen van die tijd zou het een verklaring kunnen geven van hoe een dergelijke religie zich kon vormen. Veel van de Helleense en heidense mythen vertonen een dergelijke grote overeenkomst met de Jezus mythe, dat het negeren van deze overeenkomst gelijk zou staan aan het negeren van mythologische geloven in de menselijke geschiedenis. Tientallen soortgelijke Verlosser verhalen plantten zich voort in de menselijke geest, lang voor het veronderstelde leven van Jezus. Want praktisch niets betreffende Jezus Christus berust op een origineel denkbeeld van de vroege christenen.
De religie van Zoroaster die ongeveer in 628-551 v.C in het oude Perzië opkwam, inspireerde de mensheid tot de noodzaak van het haten van een duivel, het geloof in een paradijs, een laatste oordeel en opstanding uit de dood. De religie van Mithras, een afgeleide hiervan, beïnvloedde waarschijnlijk het vroege christendom. De Wijzen uit het Oosten die in het Nieuwe Testament genoemd worden, waren waarschijnlijk priesters van Zoroaster. Merk op dat het woord paradijs komt van het Perzische pairidaeza.
De Egyptische mythische Horus, god van licht en goedheid heeft ook veel parallellen met Jezus. [Leedom; Massey] H
Horus
Een paar voorbeelden:
Horus en de Vader zijn één;
Horus, de Vader gezien in de Zoon;
Horus, licht van de wereld, voorgesteld door een symbolisch oog, het teken van verlossing;
Horus diende de weg, de waarheid, het leven door zijn naam en in persoon;
Horus gedoopt met water door Anup (Jezus gedoopt met water door Johannes);
Horus de Goede Herder;
Horus als het Lam (Jezus als het Lam);
Horus als de Leeuw (Jezus als de Leeuw);
Horus geïdentificeerd met het Tat kruis (Jezus met het kruis);
De drie-eenheid van Atum de Vader, Horus de Zoon en Ra de Heilige Geest;
Horus de Wreker (Jezus die het zwaard brengt);
Horus de gekwelde;
Horus als het eeuwige leven;
De twaalf volgelingen van Horus als Har-Khutti (de twaalf discipelen).
Osiris, Hercules, Mithras, Hermes, Prometheüs, Perseüs en anderen laten zich elk vergelijken met de christelijke mythe. Volgens Patrick Campbell in The Mythical Jezus waren zij allen voorchristelijke zonnegoden, van allen werd gesteld dat ze goden voor vaders hadden en maagden als moeders; werden hun geboortes aangekondigd door de sterren; werden ze geboren tijdens de zonnewende van ongeveer 25 december; waren er tirannen geweest die geprobeerd hadden ze als baby te vermoorden; stierven ze een gewelddadige dood; stonden ze op uit de dood; en bijna allen werden aanbeden door wijzen en wordt van hen beweerd dat ze voor veertig dagen vastten. [McKinsey, hfdst. 5]
De voorchristelijke cultus van Mithras had een godheid van licht en waarheid, zoon van de Allerhoogste, die vocht tegen het kwaad, en het Woord verspreidde. De heidense mysteriën van het Mithraïsme omvatten begrafenis in een grafgewelf, opstanding, sacrament van brood en water (Eucharistie), het merken van het voorhoofd met een mystiek teken, het symbool van de Rots, de Zeven Geesten en zeven sterren, allemaal voor de opkomst van het christendom.
Zelfs Justinus de Martelaar erkende de analogieën tussen het christendom en het heidendom. Aan de heidenen schreef hij: 'Als wij zeggen dat het Woord, die de eerstgeborene is van God, tot bestaan gebracht was zonder seksuele verbintenis, en dat hij, Jezus Christus, onze leraar, werd gekruisigd en stierf, en herrees, en opsteeg naar de hemelen; stellen wij niets verschillend voor van wat u gelooft over degenen die u beschouwt als zonen van Jupiter (Zeus).' [Eerste Apologie, hfdst. XXI]
Haast alle mythische weergaven van een verlossende Jezus vinden hun parallel in eerdere heidense mythologieën die al ver voor het christendom bestonden, en in de Joodse bijbel die we nu het Oude Testament noemen. De weergave van deze mythen zegt niets over de historische werkelijkheid, maar zegt wel veel over de gelovigen, hoe ze geloofden, en hoe ze hun geloof verspreidden.
In zijn boek The Jezus Puzzle vecht de bijbelgeleerde Earl Doherty niet alleen het bestaan van een historisch Jezus aan, maar laat hij ook zien dat documenten van vroegere oorsprong dan de bijbelse evangeliën aantonen dat het concept van Jezus ontstond uit niet-historische spirituele geloven in een Christus, die afgeleid waren van Joodse geschriften en gehelleniseerde mythen over goden die verlossing brachten. Nergens beschrijven de auteurs van de epistels in het Nieuwe Testament een menselijke Jezus, zelfs Paulus niet. Geen van de epistels noemt een Jezus van Nazareth als een aardse leraar of als een menselijke wonderdoener. Nergens vinden we dat deze schrijvers woorden van Jezus citeren. Nergens vinden we dat ze enig detail beschrijven uit het leven van Jezus op aarde, of dat van zijn volgelingen. Nergens vinden we dat de epistelschrijvers zelfs maar het woord discipel gebruiken (ze gebruiken natuurlijk de term apostel, welk woord eenvoudig boodschapper betekent, zoals Paulus zichzelf zag). Behalve voor twee welbekende interpolaties, wordt Jezus altijd voorgesteld als een spiritueel wezen dat aan de tijd vooraf ging met God, en dat kennis van Christus direct van God komt of als een openbaring uit de tekst van de heilige boeken.
Doherty schrijft: 'Christelijke documenten buiten de evangeliën, zelfs van het einde van de eerste eeuw en nog verder, geven geen aanwijzing dat er een overlevering bestond over het aardse leven en de geestelijkheid van Jezus.
Deze vroege historische documenten kunnen niets bewijzen over een werkelijke Jezus, maar ze tonen wel de evolutie aan van een geloof dat ontstond uit diverse en gevarieerde concepten van het christendom, van een zuivere spirituele vorm van Christus tot aan een menselijke figuur die de belichaming van die geest was, zoals geportretteerd wordt in de Evangeliën. De Nieuwtestamentische verhalen schijnen een eclectische hutspot te zijn van Joodse, Hellenistische en heidense verhalen, door vrome gelovigen samengesteld om een publiek op hun religieuze overtuiging aan te spreken.'
Een aantekening over datering
De A.D. (Anno Domini, of; jaar van onze Heer) dateringsmethode is afkomstig van een monnik genaamd Dionysius Exiguus in de zesde eeuw. Merkwaardigerwijze vinden sommigen dat een bewijs is voor het bestaan van Jezus. Maar dit heeft daar natuurlijk helemaal niets mee te maken. In de tijd voor de zesde eeuw gebruikte men verscheidene andere dateringsmethoden. De Romeinen gebruikten A.U.C (ad urbe condita, of vanaf de stichting van de stad en dat was Rome).
De Joden hadden hun eigen dateringsysteem. Dionysius besloot eenvoudig om op 1 januari, 754 A.U.C. de tijd om te zetten naar 1 januari van het jaar 1 A.D., in overeenstemming met wat hij dacht dat de geboortedatum van Jezus was. Hij berekende die datum uit informatie in de bijbel, en vergiste zich. [Gould, 1995]
Waar in deze teksten bij een jaartal de aanduiding v.C. (voor Christus) wordt toegevoegd, volgen we alleen de hedendaagse conventie zonder naar de geboorte van Jezus te refereren, en betekent dit dus niets meer dan bijvoorbeeld voor 754 A.U.C., hetgeen een omslachtige aanduiding zou zijn geworden.
Enige citaten van wetenschappers
Hoewel apologetische wetenschappers geloven dat er werkelijk een Jezus op aarde geleefd heeft, ligt de reden hiervoor voor de hand, hun christelijk geloof in aanmerking nemende. En hoewel sommige seculiere vrijdenkers en atheïsten een historische Jezus accepteren (maar dan zonder de wonderen), accepteren zij net zoals de meeste christenen, het traditionele standpunt zonder verdere vragen. Maar tegenwoordig beginnen meer en meer wetenschappers de weg te openen naar een meer kritische benadering van het bewijs, of moeten we zeggen, het gebrek aan bewijs. Dus voor diegenen die willen vertrouwen op een wetenschappelijke opinie, geven we hier enige citaten van Bijbelwetenschappers uit het heden en het verleden:
'Toen de kerkelijke mythologen hun systeem opzetten, verzamelden zij alle geschriften die zij konden vinden en beheerden die naar goeddunken. Voor ons is het nu volslagen onzeker of de geschriften die nu verschijnen onder de namen van Oude en Nieuwe Testament nog in dezelfde staat verkeren als de verzamelaars zeggen ze gevonden te hebben, of dat zij er aan toevoegden, ze verkortten of verbeterden.' Thomas Paine (The Age of Reason)
'De wereld is al lange tijd bezig geweest met levensbeschrijvingen van Jezus. De bibliotheek van zulke boeken is in die tijd behoorlijk gegroeid. Maar wanneer we die beginnen te onderzoeken, springt een verrassend feit ons tegemoet: al deze boeken hebben het over een personage waarover geen flinter van eigentijds bewijs bestaat, totaal niets! Volgens de geaccepteerde traditie werd hij geboren tijdens de regering van Augustus, het grote literaire tijdperk van de natie waarvan hij onderdaan was. In het tijdperk van Augustus floreerden historici; er waren dichters, redenaars, critici en reizigers in overvloed. Toch noemt niemand de naam Jezus Christus, laat staan enig voorval in zijn leven.' Moncure D. Conway [1832-1907] (Modern Thought)
'Het is pas in de betrekkelijk moderne tijd dat de mogelijkheid in aanmerking wordt genomen dat Jezus helemaal niet tot de geschiedenis behoort.' M.Robertson (Pagan Christs)
'Of men hem nu beschouwt als God die mens gemaakt werd, of als mens die goddelijk gemaakt werd, deze figuur heeft nooit als mens bestaan.' Gerald Massey's Lectures: Gnostic and Historic Christianity, 1900
'We weten praktisch niets over de personen die de evangeliën schreven welke we nu Mattheüs, Marcus, Lukas en Johannes noemen.' Elaine Pagels, Professor in Religie aan de Princeton Universiteit (Adam, Eve and the Serpent)
'We kunnen ons een beeld vormen van het bereik van de wereld waarin hij leefde, maar buiten de christelijke geschriften kunnen we hem historisch niet binnen deze wereld plaatsen.' Gerald A. Larue (The Book Your Church Doesn't Want You To Read)
'De evangeliën zijn zo anoniem dat hun titels, allen aannames uit de tweede eeuw, alle vier verkeerd zijn. In de verste verte geen kennis van een kennis van Jezus zijnde, schreef Markus vanuit de vierde generatie na Jezus, Markus kende duidelijk geen enkele ooggetuige van Jezus.' Randel McCraw Helms (Who Wrote the Gospels?)
'Alle vier evangeliën zijn anonieme teksten. De bekende toeschrijvingen van de evangeliën aan Mattheüs, Markus, Lukas en Johannes zijn in het midden van de tweede eeuw en later ontstaan en we hebben geen goede historische reden om deze toeschrijvingen te accepteren.'
Steve Mason, Professor in de Klassieken, Geschiedenis en Religieuze Studie aan York Universiteit in Toronto. (Bible Review, Feb. 2000, pag. 36)
'Ook dient de vraag gesteld te worden of we werkelijk de feitelijke woorden van Jezus in enig evangelie hebben.' Bisschop John Shelby Spong
'De meeste moderne bijbelse archeologen zijn er nu van overtuigd dat het dorp Nazareth niet bestond ten tijde van de geboorte en jeugd van Jezus. Daar is gewoon geen bewijs voor.'
Allen Albert Snow (The Book Your Church Doesn't Want You To Read)
'Maar zelfs als bewezen zou kunnen worden dat het Evangelie van Johannes als eerste van de vier was geschreven, dan bestaat er nog aanzienlijke verwarring over wie deze Johannes geweest is. Want de verscheidene stijlen van de Nieuwtestamentische teksten die aan Johannes toegeschreven worden, het evangelie, de brieven, en het boek Openbaringen, zijn ieder zo verschillend in stijl dat het uiterst onwaarschijnlijk is dat zij door een persoon geschreven zijn.' John Romer, archeoloog en bijbelwetenschapper (Testament)
'Wat men gelooft en wat men historisch kan bewijzen zijn gewoonlijk twee verschillende dingen.'
Robert J. Miller, bijbelwetenschapper (Bible Review, dec. 1993, pag. 9)
'Paulus schreef de brieven aan Timotheüs en Titus niet, noch verscheidene anderen die namens hem gepubliceerd zijn; en het is onwaarschijnlijk dat de apostelen Mattheüs, Jacobus, Judas, Petrus en Johannes iets te doen hadden met de canonieke boeken die aan hen toegeschreven worden.'
Michael D. Coogan, Professor in religieuze studies aan Stonehill College (Bible Review, juni 1994)
'Andere wetenschappers zijn tot de conclusie gekomen dat de Bijbel het product is van zuiver menselijk streven, dat de identiteiten van de auteurs voorgoed verloren zijn geraakt en dat hun werk grotendeels uitgewist is door eeuwen van vertalen en aanpassen. Jeffrey L. Sheler, (Who Wrote the Bible, U.S. News & World Report, 10 dec. 1990)
Conclusie
Geloof kan geen historische feiten produceren, en claims die ontstaan uit niets meer dan horen zeggen kunnen niet gelden als een oprechte poging om feiten vast te stellen. Zelfs met ooggetuige verslagen moeten we behoedzaam omgaan. Het simpele feit dat iemand iets beweert, betekent nog niet dat dit realiteit weergeeft. Beschouw bijvoorbeeld eens sommige beweringen die van ooggetuigen zouden komen, van mensen die buitenaardse wezens en voertuigen gezien zouden hebben. Niet alleen beweren zij ze zelf gezien te hebben, bovendien komen ze met uiterst onscherpe foto's die van alles kunnen voorstellen. Als we deze verklaringen in twijfel moeten trekken, waarom zouden we dan verklaringen die slechts op geruchten steunen niet nog meer in twijfel trekken? Bovendien moeten we in aanmerking nemen dat deze geruchten van onbekende mensen in de oudheid zijn gekomen.
Ongelukkigerwijze, heeft geloof en vertrouwen de plaats van kennis ingenomen in de geest van velen en niets, zelfs directe bewijzen tegen de grond voor hun beweringen, kan hun overtuiging doen wankelen. We hebben veel verhalen, mythen en geloof voor een Jezus, maar als we de historische feiten willen vaststellen kunnen we zelfs nog geen begin van een basiskennis opbouwen zonder op zijn minst een paar betrouwbare ooggetuige verslagen.
Natuurlijk zou een historische Jezus hebben kunnen bestaan, misschien losjes gebaseerd op een levend menselijk wezen, zelfs als zijn feitelijke geschiedenis verloren is geraakt, maar dit vertegenwoordigt pure speculatie. We hebben echter een overvloed aan bewijzen die de evolutie van de mythe over Jezus steunen. Praktisch ieder detail in de evangelie verhalen kwam al voor in de heidense en joodse verhalen, lang voor de opkomst van het christendom. We hebben niet de geringste flinter van bewijs om het historisch bestaan van een Jezus Christus vast te stellen. We hebben alleen bewijzen voor een geloof in Jezus.
Dus als u iemand hoort beweren dat hij of zij bewijs heeft voor een getuige van de historische Jezus, informeer dan eenvoudig naar de geboortedatum van die getuige. Iemand die geboren is na een gebeurtenis kan niet als getuige voor die gebeurtenis dienen, en alleen hun woord daarvoor is geen bewijs.
Bronnen
Briant, Pierre: Alexander the Great, Man of Action - Man of Spirit. Harry N. Abrams, 1996
Doherty, Earl: The Jezus Puzzle - Canadian Humanist Publications, 1999
Flavius, Josephus: Antiquities
Gauvin, Marshall J.: Did Jesus Christ Really Live? (op www.infidels.org/)
Gould, Stephen Jay: Dinosaur in a Haystack (hfdst.2) - Harmony Books, New York, 1995
Graham, Henry Gray , Rev.: Where we got the Bible - B. Heder Book Company, 1960
Graves, Kersey: The World’s Sixteen Crucified Saviors 1875
Helms, Randall McCraw: Who Wrote the Gospels? - Millennium Press
Iraneus of Lyon: Against the Heresies
Leedom, Tim C.: The Book Your Church Doesn’t Want You To Read - Kendall/Hunt Publishing Company, 1993
Massey, Gerald: Gerald Masseys Lectures, The Historical Jezus and Mythical Christ 1900
McKinsey, C. Dennis: The Encyclopedia of Biblical Errancy - Prometheus Books, 1995
Metzger, Bruce: The Text of the New Testament, Its Transmission, Corruption, and Restoration - Oxford University Press, 1968
Pagels, Elaine: The Gnostic Gospels - Vintage Books, New York, 1979
Pagels, Elaine: Adam, Eve and the Serpent - Vintage Books, New York, 1988
Pagels, Elaine: The Origin of Satan - Random House, New York, 1995
Price, Robert M.: Deconstructing Jesus - Prometheus Books, 2000
Pritchard, John Paul: A Literary Approach to the New Testament Norman, University of Oklahoma Press, 1972
Remsberg, John E.: The Christ - Prometheus Books
Robertson, J. M.: Pagan Christs - Barnes and Noble Books, 1996
Romer, John: Testament: The Bible and History - Henry Holt and Company, New York, 1988
Schonfield, Hugh Joseph: A History of Biblical Literature - New American Library, 1962
Spong, Bishop Shelby: Rescueing the Bible from Fundamentalism - Harper San Francisco, 1991
Tacitus: Annals
Wilson, Dorothy Frances: The Gospel Sources, some results of modern scholarship - London, Student Christian Movement Press, 1938
The Revell Bible Dictionary Wynwood Press, New York, 1990
King James Bible 1611
U.S. News & World Report, dec. 10, 1990
Various issues of Bible Review Magazine, published bij the Biblical Archaeology Society, Washington D.C.